Zullen we zwijgen is een roman over de kracht en de beklemming van zwijgen. In korte, indringende hoofdstukken ontvouwt zich het verhaal van Maarten, die balanceert tussen verlangen en verlies, trouw en verraad.

Een zwijgende wandeling loopt uit op een keerpunt in zijn leven. Maartens geschiedenis schrijft zich opnieuw. Verschillende mensen dragen daaraan bij door ontmoetingen, die soms meer dichtbij komen in zwijgen dan in woorden. Maar hoe leef je met geheimen die juist om taal vragen? En hoe vind je jezelf terug tussen wat onuitgesproken blijft?

Zullen we zwijgen is een intieme en ontregelende vertelling over liefde, familie en identiteit, waarin zwijgen evenveel zegt als spreken.

Preview Zullen we zwijgen 

Klik op de hoofdstukken hieronder om fragmenten te lezen. 

Hoofdstuk 1

‘Ik ben er met een kwartiertje.’
Dit komt om zes uur binnen, terwijl ik net in de auto stap.
‘Euh,’ app ik, ‘we hebben toch om zeven uur afgesproken?’
‘Ja dat is zo, maar ik ben graag te vroeg.’
‘Oké, ik rijd nu snel weg, ben er over een uurtje.’
‘Geen haast, ik vermaak me prima,’ komt er gelijk terug, vergezeld van twee opgestoken duimen. Ik stuur een ‘perfect’-icoontje terug en vertrek. Eenmaal op de snelweg roept elke afslag me om terug te keren. Maar de horizon wenkt.

‘Zullen we het eerste uur zwijgen?’ verschijnt er op mijn scherm.
Een prettige spanning verspreidt zich door mijn lijf. Ergens verbaast deze vraag me niet. Toch kan ik het niet laten om ‘waarom?’ terug te appen.
‘Een eerste ontmoeting doe je maar één keer.’
‘Ja, en?’
Hij weet dat ik achter het stuur zit, dus begrijpt hij dat ik korte antwoorden geef.
‘We hebben digitaal al veel woorden uitgewisseld. Zullen we straks beginnen zonder woorden?’
Even aarzel ik. Is dit wat ik wil? Ga ik dit echt aan? Ik stuur:
‘Akkoord, we zwijgen’ en trap het gaspedaal dieper in.

‘Ik zie je,’ lees ik. Omhoogkijkend zie ik zijn profielfoto tot leven komen en met lijf en al tegen een pilaar leunen. Hij zet zich af en loopt naar mij toe. De pas waarmee hij mij nadert, houdt het midden tussen een soepele en een aarzelende loop. Ik vergeet te lopen en sta nog stil met de telefoon in de handen als hij voor me staat. Zwijgend begroeten we elkaar middels een klein knikje. Met een vragende blik nodigt hij mij uit om mee te gaan. Terwijl we het station uitlopen, raken onze bovenarmen elkaar. De dans is begonnen.

Hoofstuk 46

Thomas en ik waren spiegels van elkaar. Twee gezichten en één blik. Als hij lachte, voelde ik het in mijn wangen. Als ik struikelde, reikte zijn hand. We begrepen elkaar zonder woorden. Ik kan me niet heugen dat ik in gedachten woorden over hem vormde. Misschien dachten we sowieso niet zoveel aan de ander, maar waren we er gewoon. Allebei. Onze kindertijd was een choreografie van gedeelde geheimen, ondeugende streken en spelletjes op de werf.

Een tik op het raam schrikt me op. Ik zie een uitnodigende en tegelijk vragende blik. Met een gebaar jaag ik de man weg. Terwijl ik de man in de avondschemer zie wegsjokken, denk ik aan onze zeldzame ruzies. We vochten als katten en maakten het steevast goed met een knipoog. Niemand kon ons uit elkaar houden, behalve wijzelf. Zijn schaduw was mijn houvast.

‘s Zomers speelden we bij het water. De zon brandde op onze schouders terwijl we steentjes lieten dansen over de golven. 
‘Alles draait om de juiste hoek en het goede moment,’ leerde hij me lachend. We sprongen in het koude water en als we dan samen de schok deelden en hij lachte, wist ik dat ik niet alleen was.

Er waren dingen die alleen wij wisten. De geheime schuilplaats achter het schuurtje, de losse plank in de schutting. Hoe je op het dak kon klimmen zonder betrapt te worden. We deelden onze dromen en angsten en fluisterden in het donker over de toekomst. Hij wilde heel graag astronaut worden.
‘Dan kan ik de wereld van boven zien,’ zei hij. Ik knikte, maar wist dat ik altijd met beide voeten op de grond zou blijven. Zijn dromen vlogen hoger dan de mijne. Toch zweeg ik, want als Thomas droomde was alles goed. Tijdens zijn dromen leek hij echt gelukkig.

’s Avonds, als de zon laag stond, speelden we schaduwspel. Onze armen werden draken, onze benen lange spinnenpoten op de muur. We verzonnen verhalen waarin we helden waren, sterker dan iedereen. Onkwetsbaar. Het duurde even voordat ik begreep dat zijn schaduw steeds vaker langer werd dan de mijne. Dat hij verder rende, hoger sprong. Dat er soms iets donkers in zijn ogen lag als hij dacht dat ik niet keek. Ik zei niets. We waren tweelingen. Als hij iets voelde, voelde ik het ook.

Hoofdstuk 83

Rietpluimen buigen zich diep voorover. Door de aanwakkerende wind verbergen ze soms het hele pad. Het is nieuwe maan en de al donkere nacht wordt nog donkerder door het laaghangende en voortjagende wolkendek. Met mijn handen in de zakken loop ik langzaam richting de rivier. Normaal gesproken is dit mijn favoriete weer en geniet ik met volle teugen van de ruigheid. Vandaag voel ik niets van dit alles. Ik ben teleurgesteld. Niet eens zozeer in Sonja of de rest, maar vooral in mezelf. Bij Karel stopte ik te vroeg, bij Sonja ging ik te ver.

Na de laatste bocht door het riet hoor ik het water. Het geluid van de rivier is onmiskenbaar. Tenminste, dat denk ik. Zou er weleens een test mee gedaan zijn, vraag ik me af. Het geluid van alle grote rivieren opnemen en kijken of je de juiste rivier aan de hand van dat geluid weet te herkennen. Thomas zou het gekund hebben. Hij was degene van ons die dieper op de zaken doorging. Soms kon hij zoeken naar woorden die precies zeiden wat hij bedoelde. Geen wonder dat hij journalist wilde worden.

Het water maakt meer lawaai en stroomt voorbij. Het lijkt erop dat het trager gaat dan anders. Het is me al vaker opgevallen dat bij ruig weer de rivier langzamer lijkt te stromen. Maar stilstaan doet ie nooit. Hij gaat zijn eigen gang.

Dit is de plek waar ik het liefste ben. Hoe verloren, verraden of verlaten ik me ook voel. Alle gedane beloftes en toegezegde trouw lossen op in dit water. De rivier neemt alles mee en brengt niets terug. Ik hurk bij de oeverwal en steek mijn hand uit. Maar zelfs de rivier weigert mijn aanraking.